Mark Rutte is dinsdag 4310 dagen minister-president en verbreekt daarmee het record van Ruud Lubbers. Zijn politieke ongenaakbaarheid maakt tegenstanders radeloos en critici redeloos. Na bijna twaalf jaar van vallen en opstaan heeft de VVD’er een bijna presidentiële status verworven. Dat is ook zijn achilleshiel.
‘Ik doe dit al een tijdje’, zegt Mark Rutte begin juli laconiek als hem op zijn wekelijkse persconferentie wordt gevraagd waarom het kabinet ‘zo halsstarrig vasthoudt’ aan Johan Remkes als ‘gespreksleider’ voor het vastgelopen stikstofoverleg met de boeren. Een opgewonden verslaggever begrijpt er helemaal niks van. De boeren zijn kritisch op Remkes omdat zij hem juist zien als architect van het huidige stikstofbeleid. Ziet Rutte dan niet dat dit helemaal fout gaat? Leeft hij soms in zijn ‘eigen bubbel, een parallelle wereld?’ ‘Laten we even kijken hoe zich dit ontwikkelt’, repliceert Rutte bedaard. ‘Ik denk dat dit goedkomt. Het zijn allemaal verstandige organisaties, wij zijn verstandig. Met z’n allen zijn we verstandig.’
Kalm blijven, klein maken, depolitiseren en gewoon weer doorgaan. Het is de methode-Rutte ten voeten uit. En de premier lijkt er ook ditmaal voorzichtig resultaat mee te boeken: LTO, de grootste agrarische belangenbehartiger van Nederland, heeft inmiddels na een bemiddelend telefoontje van Rutte laten weten alsnog akkoord te gaan met een ‘verkennend gesprek’ met Remkes.
Ruttes politieke vernuft heeft hem al talloze malen gered. Stikstof is slechts één van de hoofdpijndossiers in een onafgebroken reeks van crises, politieke brandjes, incidenten en ander ‘gedoe’ waarmee VVD’er Rutte (55) is geconfronteerd sinds hij op 14 oktober 2010 aantrad als minister-president van Nederland. Dinsdag is hij 4310 dagen in functie, waarmee hij wijlen Ruud Lubbers (CDA, 1982-1994) aflost als langstzittende premier.
Pragmatische inborst
Zelf beschouwt historicus Rutte zijn record slechts als ‘een voetnoot’ in de geschiedenis. Toch is er onmiskenbaar sprake van een tijdperk-Rutte. Zijn regeerperiode kenmerkt zich door toenemende fragmentatie en polarisatie in politiek en samenleving, met als gevolg de implosie van de verbindende middenpartijen CDA en PvdA. In deze roerige tijden van compromisloosheid en het eigen gelijk is Rutte al bijna twaalf jaar een baken van politieke stabiliteit. Zijn recent dalende populariteitscijfers en het stikstofgemor in de VVD-achterban brengen die positie vooralsnog niet in gevaar.
Vaak wordt gewezen op zijn pragmatische inborst als verklaring waarom Rutte als een van de weinige politici goed kan omgaan met die politieke vergruizing. Rutte regeerde de afgelopen jaren met links én rechts en sloot met verschillende oppositiepartijen deals voor meerderheden in de Eerste Kamer.
Ook deinst Rutte er niet voor terug inhoudelijk contraire posities in te nemen als dat helpt om politieke conflicten in de coalitie te bezweren óf als het nodig is om zijn VVD slim mee te laten buigen met het veranderde maatschappelijke sentiment. Alles voor het eindresultaat.
Maar die resultaatgerichtheid, het depolitiseren en de bijna presidentiële status die media en politieke opponenten hem inmiddels toekennen, maken Ruttes premierschap na twaalf jaar ook fragiel.
Maakbaarheidsfictie
Al tijdens zijn beginjaren op het Binnenhof, als staatssecretaris van Sociale Zaken, ervaart Rutte de spanning tussen de maakbaarheidsfictie die inherent is aan het politieke bedrijf en de rauwe, soms onaangename en vaak onvoorspelbare realiteit die ‘onaanvaardbaar’ is en moet worden gecorrigeerd en gemitigeerd.
In zijn eerste Kamerdebat in 2002 vraagt een verontwaardigde Kees Vendrik van GroenLinks aan Rutte wat hij gaat doen nu de pensioenfondsen door de dekkingsgraad van 100% zijn gezakt. ‘Of wil de staatssecretaris nu beweren dat er eigenlijk niet zoveel aan de hand is? Houdt hij dat aan het Nederlandse volk voor?’ Rutte reageert kalm. Als iedereen gewoon doet wat hij moet doen, buffers aanvullen en daar verstandig toezicht op houden, is er ‘geen enkele reden tot paniek’.
Rutte leert dat hij het leuk vindt te laveren op het breukvlak van bestuur en theater. En dat hij er goed in is. De beste zelfs. In 2010 wordt hij beëdigd als minister-president.
Rechts, links, rechts
In de twaalf jaren die volgen, bewijst Rutte dat hij met vrijwel iedereen zaken kan doen. Hij staat aan het hoofd van vier kabinetten van drie totaal verschillende politieke gezindten, die voor meerderheden in de senaat vaak afhankelijk zijn van de oppositie.
In Rutte I gaat zijn VVD vol bravoure samen met het CDA en gedoogpartij PVV beleid voeren waar ‘rechts Nederland zijn vingers bij aflikt’ en dat moet afrekenen met ‘zieligheidsdenken’. Na het gedoogdebacle met Wilders kiest Rutte net zo makkelijk voor een route over links en regeert hij vijf jaar met de PvdA. Als de sociaaldemocraten na een bezuinigingsoperatie van €51 mrd verslagen in een hoek liggen, smeedt Rutte met CDA, D66 en ChristenUnie een centrumrechts verbond dat sinds 2017 het land regeert.
Rutte en zijn VVD laten ook zien dat zij eenvoudig tegengestelde posities kunnen verdedigen, bijvoorbeeld over de rol van de overheid in economie en samenleving. Predikten de liberalen aan het begin van Ruttes regeerperiode nog het evangelie van zelfredzaamheid, minder overheid en eigen verantwoordelijkheid, tegenwoordig pleitten zij voor een ‘sterke, actieve overheid’ die de ‘rafelranden van het kapitalisme actief moet bijschaven’.
Hevige regenbuien
Ook op andere punten is de VVD onder premier Rutte minder koersvast geworden. Rutte wil van Nederland een ‘olympisch klimaatkampioen’ maken, terwijl in 2017 enkele VVD’ers er nog in slaagden een passage uit het verkiezingsprogramma te schrappen waarin stond dat ‘stijgende zeespiegels en hevige regenbuien’ het gevolg zouden zijn van klimaatverandering.
Zo buigt Rutte door de jaren heen iedere keer behendig mee met de veranderde tijdsgeest. Electoraal slim, maar ook noodzakelijk om in een versnipperd politiek landschap coalities te kunnen blijven smeden en meerderheden te vinden.
Toch kleeft er ook ongemak aan zoveel lenigheid. In 2000 blikt Ruud Lubbers terug op zijn jaren in het Torentje. ‘Pragmatische no-nonsense politiek, dat was ons gezicht’, zegt hij tegen het Historisch Nieuwsblad. ‘Altijd tot oplossingen komen over de ideologische verschillen heen. Dat is tegelijk mijn kracht én mijn zwakte.’
Ook Ruttes resultaatgerichtheid maakt hem kwetsbaar. Want wat vindt hij eigenlijk zelf? Wat is zijn visie op de inrichting van economie en maatschappij? Dat blijft na twaalf jaar premierschap nog altijd mistig.
Niet de baas
Een andere keerzijde van zijn premierschap zijn de breed uitgemeten politieke drama’s en mislukkingen die plaatsvinden tijdens Ruttes regeerperiode én die het vertrouwen van burgers in de overheid hebben aangetast: het bureaucratisch moeras ‘Groningen’, de bezuinigingen op de jeugdzorg, de vastgelopen woningmarkt én het kinderopvangtoeslagschandaal. Ze worden hem door zijn politieke opponenten gretig aangewreven als de excessen van zijn persoonlijke politieke agenda, een nietsontziende neoliberale afrekening met ‘zieligheidsdenken’.
‘Neoliberaal’ is een begrip waar Rutte zich verre van houdt. ‘Dat is een jas die ik niet ga aantrekken. Ik weet niet eens wat het betekent.’ Met kenmerkend pathos zegt hij in 2020 in de Kamer dat Nederland zelfs ‘in de kern diep socialistisch is’.
Mark Rutte is nu eenmaal niet de baas van Nederland, vindt Mark Rutte. Hij maakt zijn rol het liefst zo klein mogelijk. ‘Zorgen dat de grote besluitvormingsmachine van de overheid ordentelijk functioneert’, is zijn taak in het Nederlandse politieke bestel, zegt hij in 2020 tegen zijn Nemesis, de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. ‘In een goede sfeer, op een verstandige wijze, met goede onderbouwing, met maatschappelijke steun.’
Lekendemocratie
Maar weet de rest van Nederland dat ook? Rutte werd het aangezicht van een tijdperk, twaalf jaren van crisis en voorspoed, van afbraak en herstel. En de rijke schakering van feilen, blunders, tekortkomingen en ongemakkelijke incidenten worden steeds vaker herleid naar zijn naam. ‘De leugen die we met zijn allen overeind houden’, noemt hij de aanname in het staatsbestel dat ministers alles besturen, waarvan de ultieme en steeds venijniger fictie is dat weinig zijn verdienste is en alles zijn schuld.
Zo presidentieel is zij niet, die Nederlandse ‘lekendemocratie’ waarin hij en zijn collega’s alleen maar proberen om ‘op een verstandige manier conclusies te trekken op basis van grondige ambtelijke analyses’, legde Rutte uit aan de ondervragingscommissie. Het is een relativering die feitelijk juist is. Maar hij maakt zijn rol te klein in de gepolariseerde verhoudingen, waarin hij dé samenbindende factor in het midden is.
Nederland kan nog niet zonder Mark Rutte. Dat geldt ook voor zijn partij.