Het Koninklijk Huis en de Nederlandse staat zouden hebben geprofiteerd van het geld dat door zogenoemde troostmeisjes in Japanse dwangbordelen is verdiend. Dat heeft het onderzoeksplatform Follow The Money zaterdag bekendgemaakt. Naar schatting gaat het om zo’n 156,5 miljoen euro.
14 augustus is International Comfort Women’s Day, de dag waarop wereldwijd de slachtoffers van Japanse dwangprostitutie worden herdacht. Op die dag in 1991 onthulde de Koreaanse Kim Hak Soon dat ze jarenlang als ‘troostmeisje’ door Japanse militairen was misbruikt. Ze eiste dat Japan verantwoordelijkheid nam voor het structurele seksueel misbruik in de eerder door hen bezette gebieden. Door als eerste de stilte te doorbreken, gaf Kim Hak Soon een stem en een gezicht aan de duizenden slachtoffers van deze dwangprostitutie.
De kwestie rond deze ‘troostmeisjes’ speelt tot op de dag van vandaag, omdat de Japanse regering weigert excuses aan te bieden. Daarbij komt dat de geallieerde landen al die jaren weggekeken hebben: de handelsbetrekkingen met Japan zijn belangrijker dan het lot van de misbruikte vrouwen in de voormalige kolonies in Zuidoost-Azië.
Pas nadat de Nederlandse Jan Ruff-O’Herne in december 1992 bekendmaakte dat ze als jonge vrouw was misbruikt in een officiersbordeel in Semarang, Java, werd Nederland gedwongen onderzoek te doen naar de omvang van deze oorlogsmisdaad in Nederlands-Indië, de voormalige kolonie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren daar ruim 350 duizend Japanse militairen en mariniers gestationeerd.
De conclusie van het daaropvolgende onderzoeksrapport – ‘met zekerheid 65 en naar alle waarschijnlijkheid driehonderd Nederlandse vrouwen zijn slachtoffer geworden op de eilanden Java en Sumatra’ – verhult de waarheid: ten minste 70 duizend jonge vrouwen (Hollands, Indo-Europees, Indonesisch, Moluks, Papoea) zijn misbruikt in dwangbordelen, verspreid over heel Nederlands-Indië.
Er is meer verborgen gebleven: met het geld dat in de dwangbordelen werd verdiend, financierde Japan de oorlog. Dat ontdekten medewerkers van de Nederlandse inlichtingendienst NEFIS na de Japanse capitulatie. Het NEFIS-rapport is in Nederland nooit in zijn geheel gepubliceerd, en daardoor buiten zicht gebleven.
Follow the Money gebruikte het NEFIS-rapport om het geldspoor van de dwangbordelen te reconstrueren. Integraal onderdeel daarvan is de geschiedenis van de ontmanteling van de Japanse oorlogsbanken, waarvan zowel de Nederlandse staat als het Koninklijk Huis geprofiteerd blijken te hebben: een deel van de liquidatieopbrengsten betrof het geld dat door ‘troostmeisjes’ in Japanse dwangbordelen is verdiend.
Zo’n 70.000 jonge vrouwen, ‘de troostmeisjes’, werden tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië tussen 1942 en 1945 onder dwang aan het werk gezet in leger- en marinebordelen. Met het geld dat ze daarmee verdienden financierde Japan de oorlog, zo ontdekte de Nederlandse inlichtingendienst NEFIS kort na de Japanse overgave. Dit onderzoek werd nooit volledig openbaar gemaakt, waardoor dit lang onduidelijk was.
Het geld werd dagelijks gestort bij de oorlogsbanken van Nederlands-Indië: de Bank of Taiwan en de Yokohama Specie Bank. De Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), met de Nederlandse staat en het Koninklijk Huis als grootaandeelhouders, blijkt volgens Follow The Money van het stoppen van die banken geprofiteerd te hebben. Het onderzoeksplatform zegt dat het “met een conservatieve schatting (alleen de stortingen van de laatste drie maanden voordat Japan capituleerde) gaat het om 25,76 miljoen gulden. Geïndexeerd over de periode 1945-2021 komt dat neer op ruim 156,5 miljoen euro”.
Koning Willem I bezat vierduizend aandelen bij de NHM, die vervolgens naar prinses Wilhelmina, koningin Juliana, prins Bernhard en de vier prinsessen gingen. Het dividend per koninklijk aandeel, dat door de liquidatieopbrengst van de Japanse oorlogsbanken behoorlijk in waarde is gestegen, is destijds bij uitzondering onbelast uitgekeerd.
De Rijksvoorlichtingsdienst en de woordvoerders van Financiën en Algemene Zaken hebben aan Follow The Money laten weten dat “wij niet hebben kunnen verifiëren wat er met het genoemde bordeelgeld gebeurd is en wie daarvan op de hoogte zou kunnen zijn”.
‘Troostmeisjes’ zouden Koninklijk Huis miljoenen hebben opgeleverd
Nederland kon het vermogen opeisen en plaatste de banken onder controle van De Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM). De Nederlandse Staat en het Koninklijk Huis waren daar grootaandeelhouders van en profiteerden op die manier mee, schrijft Follow the Money.
Vraag blijft hoeveel dwangbordeelgeld in beslag is genomen
Het onderzoeksplatform zegt dat het volgens “een conservatieve schatting” gaat om 25,76 miljoen gulden aan ingenomen dwangbordeelgeld. Daarbij is alleen gekeken naar stortingen in de laatste drie maanden voordat Japan zich overgaf. “Geïndexeerd over de periode 1945-2021 komt dat neer op ruim 156,5 miljoen euro”, berekent het medium.
Koning Willem I bezat vierduizend aandelen bij de NHM, die vervolgens naar prinses Wilhelmina, koningin Juliana, prins Bernhard en de prinsessen Beatrix, Irene, Margriet en Christina gingen. Het dividend per koninklijk aandeel, dat door de liquidatieopbrengst van de Japanse oorlogsbanken behoorlijk in waarde steeg, is destijds bij uitzondering onbelast uitgekeerd.
De Rijksvoorlichtingsdienst en de woordvoerders van de ministeries van Financiën en Algemene Zaken hebben aan Follow the Money laten weten dat ze “niet hebben kunnen verifiëren wat er met het genoemde bordeelgeld gebeurd is en wie daarvan op de hoogte zou kunnen zijn”.